Ik bladerde wat door mijn bestanden en dat is net zoiets als een
doos met bewaarde spullen openen.
Er zit van alles in en het is niet helemaal duidelijk wat
het nut van de dingen was of nog is.
Toch gaan ze niet weg want je weet maar nooit of je er nog
ooit eens iets mee kan.
Zo lees ik hier en daar een stukje van tien jaar geleden, twintig jaar
geleden en nog weer war verder in de tijd.
Ik ben het wel en ik ben het niet (meer) die het geschreven heeft.
Zo glijdt de tijd voorbij en schrijf ik vlijtig verder voor de dag
dat ik terug kijk op deze dag en lees wat ik geschreven heb.
De cyclus van het leven.
Van een leven dat zo snel voorbij gaat.
Van een leven waarvan ik het belangrijk vind om iets daar van
vast te leggen.
Voor later, voor mezelf, voor mijn kinderen, voor mijn kleinkinderen.
Ergens komt het voort uit de behoefte om geschreven woorden achter
te laten voor wie wil weten wie ik was.
Maar goed over tot de orde van de dag.
Mijn lief plukt ’s ochtends de slakken uit de tuin en doet
ze in een bakje (met deksel). Het is mijn taak om ze weg te brengen
naar een plek in de vrije natuur waar ze mogen zijn die ze zijn.
Was ik een slak dan zou ik dankbaar zijn voor deze kans
op een tweede leven en zou ik mijn buikje rond eten aan
al dat lekkere groen. Ik zou mijn slakken-eitjes met een
slakkengangetje leggen en zorgen voor een heleboel kleine
slakjes en met z’n allen genieten van ons slakkenleventje.
Toch ben ik blij dat ik geen slak ben en al helemaal blij
dat ik geen naaktslak ben.
Om hoeveel slakken het gaat?
Tot nu toe… zo rond de vijfhonderd.